Liendensche Waard (Batenburg)
Download: Gebiedsrapportage Liedensche Waard (PDF)
Net als op veel andere locaties langs de Benedenmaas is bij Batenburg in 1937 een meanderbocht afgesneden en gedempt, waarbij hier een stukje Noord-Brabant aan de Gelderse kant is komen te liggen. In de periode 2008-2011 is deze oude Maasloop opnieuw uitgegraven in opdracht van Rijkswaterstaat. Ook zijn enkele aanvullende geulen aangelegd en zijn andere delen zandig afgewerkt, en is op beperkte schaal zand gewonnen. Sindsdien wordt de Liendensche Waard (60 ha) beheerd als natuurgebied.
In het gebied is het aantal indicatieve plantensoorten na herinrichting in 2011 ruimschoots verdubbeld van 9 naar 24. De grootste winst is geboekt bij de dynamische pioniers met soorten als Bruin cypergras, Fraai duizendguldenkruid en Rijstgras langs de oude Maasarm en de oeverplas. Ook droge pioniers waaronder Echt duizendguldenkruid, Wit en Zacht vetkruid en Dwerg- en Duits viltkruid doen het goed, vooral op de hogere delen waar de voedselrijke bouwvoor is verwijderd tot op een meer schrale ondergrond. Op dergelijke plaatsen komen stroomdalplanten als Goudhaver, Kamgras en Kattendoorn ook veelvuldig voor. Bijzonder is de vestiging van de eerste Bijenorchis.
Onder de fauna vallen de positieve ontwikkelingen bij de broedvogels en dagvlinders op. Ook Bever en Das hebben het natuurgebied sinds de herinrichting gekoloniseerd. De variatie aan broedvogels is ten opzichte van de periode voor de start van de herinrichting toegenomen. Dit geldt voor veel soorten onder de watervogels, pioniers en die van riet, ruigte en struweel. Ook cultuurvolgers hebben zich goed gehandhaafd met o.a. Gele kwikstaart, Patrijs en Tureluur. Batenburg heeft voor het traject van de Bedijkte Maas speciale waarde voor Kluut en Visdief. Daar waar de libellenfauna matig is ontwikkeld, springt de soortenrijkdom onder de dagvlinders, met 25 soorten gedurende de periode 2011-2020, er uit. Zo is er een grote populatie van Bruin blauwtje aanwezig. Populaties van zoomsoorten zijn in het gebied nog klein. Mede door de dominantie van vis in de aangelegde wateren, is het gebied nauwelijks van belang voor amfibieën met uitzondering van de Groene kikker.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de ontwikkelingen op het land positief zijn (flora, broedvogels, das, dagvlinders), maar dat de aquatische ontwikkeling (waterplanten, libellen) relatief beperkt is. Ook de ontwikkeling van laagdynamische natuur met o.a. rietmoeras en de bijbehorende soorten is niet van de grond gekomen.